Hoewel het percentage voor mortaliteit en onmiddellijke postoperatieve complicaties ondertussen zeer laag lijkt (respectievelijk 0,1% en 5%), loont het toch de moeite om gedetailleerd te beoordelen hoe groot de risico’s van bariatrische chirurgie op lange termijn zijn. Daarvoor heeft een Frans team in een periode van 7 jaar de late bijwerkingen na sleeve gastrectomy (SG) of gastric bypass (GBP) geïnventariseerd.
Via doorlichting van het Système National des Données de Santé kon het team 8.966 volwassenen identificeren die in 2009 een SG (45% van de gevallen) of een GBP hadden ondergaan (vrouwen: 82%; gemiddelde leeftijd: 40,4 jaar; BMI 30-39,9: 20%, 40-49,9: 64%, > 50: 11%). Het moest gaan om een eerste bariatrische ingreep of een nieuwe ingreep minstens 4 jaar na de eerste. Die patiënten werden vergeleken met 8.966 controlepersonen die in het ziekenhuis waren opgenomen wegens obesitas, gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht, BMI-categorie en gebruik van diabetesbehandelingen. De controlepersonen mochten geen bariatrische chirurgie hebben ondergaan in de 4 jaar voor de deelname of in de 2 jaar erna. We wijzen erop dat 6% van de patiënten van de chirurgiegroep opnieuw een bariatrische ingreep kreeg tijdens de follow-upperiode.
Het totale mortaliteitsrisico bleek significant gedaald in de GBP-groep en nog sterker in de SG-groep (vs. controlegroep, respectievelijk HR: 0,64, p < 0,0001 en 0,38, p < 0,0001).
Het risico op een ziekenhuisopname wegens spijsverteringscomplicaties waarvoor een chirurgische ingreep of een endoscopie nodig was, bleek hoger na SG (HR: 1,62) en nog hoger na GBP (HR: 2,31). In de univariate analyse betrof het verhoogde risico in de GBP-groep ingrepen voor galstenen (308 vs. 214, Incidence Rate Ratio (IRR): 1,5), occlusie van de dunne darm (203 vs. 29, IRR: 7,4), maagstenose of gastro-jejunale anastomose (103 vs. 7, IRR: 15,6), bloedingen in het bovenste spijsverteringsstelsel (88 vs. 14, IRR: 6,7) of geperforeerd ulcus (59 vs. 13, IRR: 4,8), en ook nog verkennende laparoscopie of laparotomie (132 vs. 63, IRR: 2,2). In de SG-groep betroffen de verschillen ingrepen voor lithiase (267 vs. 172, IRR: 1,6), maagstenose of gastro-jejunale anastomose (37 vs. 7, IRR: 5,4) of geperforeerd ulcus (66 vs. 11, IRR: 6,1).
Het risico op een ziekenhuisopname wegens spijsverteringsstoornissen waarvoor geen chirurgische ingreep of endoscopie nodig was, was hoger na SG (HR: 1,28) en na GBP (HR: 1,86). Het verhoogde risico na GBP betrof episodes van gastro-oesofageale reflux, gastritis en dyspepsie (506 vs. 261, IRR: 2,1), occlusie van de dunne darm (452 vs. 318, IRR: 1,5), maar ook pijn/transitstoornissen (211 vs. 25, IRR: 9,0), terwijl in de SG-groep enkel het risico op occlusie significant verhoogd was (366 vs. 252, IRR: 1,5).
Het risico op een ziekenhuisopname wegens voedingstekorten bleek zoals te verwachten hoger na SG (HR: 1,46) en nog hoger na GBP (HR: 4,13). Het verhoogde risico na GBP betrof ziekenhuisopnames wegens ijzertekort (161 vs. 41, IRR: 4,0) of ondervoeding (127 vs. 20, IRR: 6,4). Na SG bestond er enkel een hoger risico op een ziekenhuisverblijf wegens ondervoeding (39 vs. 4, IRR: 9,7).
Het risico op een ziekenhuisopname wegens psychiatrische stoornissen (verslaving aan een psychoactieve stof, eetstoornissen, depressie of ernstige angst, zelfmoordpoging) was vrij vergelijkbaar in de chirurgiegroepen en in de controlegroep. Er werd echter een hoger risico op een ziekenhuisverblijf wegens alcoholverslaving vastgesteld na GBP (52 vs. 29, IRR: 1,8).
Deze gedetailleerde studie bevestigt dat de mortaliteit op lange termijn lager is bij obese patiënten die bariatrische chirurgie hebben ondergaan dan bij obese patiënten die niet werden geopereerd, maar ook dat er een verhoogd risico op ziekenhuisopname wegens comorbiditeit op het vlak van spijsvertering of voeding bestaat – vooral na GBP – zodat deze patiënten zorgvuldig moeten worden ingelicht en een lange follow-up moeten krijgen.