Drie artsen hebben zich voor de Brugse correctionele rechtbank moeten verantwoorden voor onopzettelijke doding en schuldig verzuim. Een 24-jarige man overleed in augustus 2017 aan de gevolgen van hersenvliesontsteking. Het openbaar ministerie vorderde enkel voor de spoedarts een principiële veroordeling.
Een 24-jarige Bruggeling voelde zich op 22 augustus 2017 kort na de middag plots onwel. Volgens de raadsman van de burgerlijke partijen was J.S. zelfs te zwak om de huisarts te bellen. Zijn vriendin stuurde een collega langs, waarop de ambulance werd gebeld. Op de spoedafdeling van het AZ Sint-Jan in Brugge kon die namiddag niet onmiddellijk een duidelijke verklaring gevonden worden. Zijn parameters leken ok, terwijl ook een echografie en een CT-scan niets opleverden.
De advocate van de nabestaanden merkte op dat het bloedonderzoek wel duidelijk in de richting van een ontsteking wees. Bovendien kreeg de jongeman steeds hogere koorts en zou hij versuft geweest zijn. Tot drie keer toe zou hij op de spoedafdeling ook pijnstillers gekregen hebben. J.S. werd uiteindelijk door arts-specialist in opleiding (ASO) M.C. (37) opgenomen met een vermoedelijke maagdarmontsteking. De assistent overlegde telefonisch met zijn supervisor B.W. (40), maar er werd beslist om geen antibiotica toe te dienen. Om 3 uur werd de twintiger echter levenloos aangetroffen in zijn ziekenhuisbed. De autopsie wees uit dat er sprake was van een hersenvliesontsteking.
De nabestaanden van het slachtoffer legden in november 2017 een klacht met burgerlijke partijstelling neer bij de onderzoeksrechter. Het is voor de burgerlijke partijen immers onbegrijpelijk dat er geen antibiotica werd gegeven. Hun advocate merkte op dat S. zelfs na de vele pijnstillers wel degelijk hoofdpijn had. "Men heeft risico's genomen, met noodlottige gevolgen", klonk het.
Het openbaar ministerie verwees naar de prominente deskundigen die door de onderzoeksrechter werden aangesteld. Zij kwamen tot de conclusie dat de toenmalige spoedarts onzorgvuldig zou gehandeld hebben door een te summier dossier op te stellen. In die omstandigheden vorderde het OM een principiële veroordeling voor N.D. (59). Daarbij werd ook de houding van de beklaagde gehekeld. Tijdens haar eerste verhoor in 2020 beweerde D. dat ze de patiënt zelfs nooit had gezien of onderzocht. Voor gastro-enteroloog B.W. en haar toenmalige assistent M.C. vroeg het parket zelf de vrijspraak. In de raadkamer had het OM voor hen al tevergeefs de buitenvervolgingstelling gevorderd.
De verdediging pleitte dat niets in de richting van een ernstige bacteriële infectie wees. Zo had het slachtoffer weinig geklaagd over hoofdpijn en was van een stijve nek geen sprake. Ook bewustzijnsvermindering en typische puperen vlekjes konden niet vastgesteld worden. Daarbij werd benadrukt dat de Bruggeling getroffen werd door een erg zeldzame en erg dodelijke vorm van meningokokken. De infectie veroorzaakte in dit geval immers het syndroom van Waterhouse-Friderichsen, wat gekenmerkt wordt door bloedingen in de bijnieren. Volgens meester Rudi Vermeiren was het voor M.C. zo goed als onmogelijk om die diagnose te stellen. Bovendien zou een breed spectrum van antibiotica niet geholpen hebben. "Zomaar antibiotica toedienen is slechte geneeskunde", klonk het. Op dat momen t waren de overlevingskansen achteraf bekeken sowieso al heel klein. De beklaagde zelf herhaalde dat hij alles had gedaan om zijn patiënt te helpen. "Ook voor mij kwam het overlijden heel onverwacht."
Ook de advocate van B.W. stelde dat haar cliënte zorgvuldig heeft gehandeld. De gastro-enteroloog was zelf niet in het ziekenhuis, maar besprak het dossier uitgebreid met haar assistent. "De meeste artsen krijgen nooit te maken met deze zeer zeldzame pathologie. Dokter W. is niet de dader, wel die afgrijselijke agressieve bacterie." In haar laatste woord verklaarde de arts waarom ze de patiënt die avond zelf niet onderzocht. "Alle parameters wezen op een milde infectie", klonk het.
De raadsman van D. vroeg eveneens de vrijspraak. De verdediging wierp op dat er geen verband was tussen het mogelijk beperkte dossier en de fatale afloop. Haar collega's kwamen immers tot dezelfde bevindingen. "Ook zijn vriendin gaf aan dat er gehandeld is zoals er gehandeld moest worden", klonk het. De broer van het slachtoffer reageerde dat de vrouw in het ziekenhuis werkt, waardoor ze mogelijk niet vrijuit durfde te spreken tijdens haar verhoor.
Ten slotte werd stilgestaan bij de houding van de spoedarts tijdens het onderzoek. Haar advocaat benadrukte dat D. nooit op de hoogte werd gebracht van het overlijden en van de uiteindelijke diagnose. Toen ze drie jaar later plots verhoord werd, twijfelde ze daardoor of ze J.S. überhaupt ooit onderzocht had. "Ik heb een klein artikel op internet moeten lezen om te weten dat het om hersenvliesontsteking zou gaan", zei D. in haar laatste woord.
De rechtbank doet uitspraak op 21 oktober.